Het laatste theewater

Voor versie in het Fries: klik hier

Het laatste theewater.


Vader had een ‘sutelskou’, zo vertelde Jan. Nu was dat destijds heel gewoon. Misschien is het wel goed om dat wat nader toe te lichten. Vader was slager. Het vlees werd bij de boeren in het buitengebied rondom Grou bezorgd met de schouw.  Roeiend, maar het liefst natuurlijk zeilend. Alles ging destijds over het water. Het dorp is eeuwenlang alleen maar over het water bereikbaar geweest. De sompige landerijen rondom het dorp waren zeer slecht begaanbaar. Grou staat ook omschreven als een officieel archipeldorp, zoals er in Noord-Nederland nog twee zijn, Giethoorn en Molkwar. Het dorp bestond dus uit diverse eilandjes. De straten in het dorp hadden maar een beperkte functie en het waren eigenlijk ook nog stegen.

Alles ging over het water en elk had een schouw. De timmerman, slager, bakker, dokter, noem maar op. De schouw met zijn zwaarden en het aangehaakte roer kon bijna overal komen door z’n geringe diepgang. Vader had dus zo’n ‘sutelskou’ en in de periode dat je kievitseieren mocht zoeken gingen ze zondagmorgens vroeg op pad. Vader, Geert en Jaap. Altijd hetzelfde drietal. Soms mocht ik ook mee. Zo lagen we eens in Het Deel, net achter Akkrum. We hadden dorst en maakten tijd voor een kopje thee. Jaap schepte een pan water uit het Deel. “Niets lekkerder dan thee en koffie van water uit de sloot in deze periode van het jaar. Het water is zo schoon, daar mankeert niets aan”. Zo ging dat toen, ieder een stuk brood met kaas en een lekker kopje thee.

Maar toen we weer wilden vertrekken, de schouw hadden losgemaakt en er met de voet van de wal werd afgeduwd, kwam er van onder de schouw een dode hond boven drijven. Het haar was er al af. 

Het is de laatste keer geweest dat wij water uit de sloot hebben gebruikt om thee te maken.

Bron: Gjalt de Groot “No moast hearre”.