Sint Pitertoren

DE SINT PITERTOREN

Hoewel de Sint Piterkerk uit de 12e eeuw stamt, is men met de bouw van de toren pas in de 14e eeuw begonnen. Van die geschiedenis is uit de eerste 400 jaar niets bewaard gebleven en men moet  a.d.h.v. de stenen de geschiedenis afleiden. In 1875 staat de gemeente Idaarderadeel de toren af aan de kerk van Grou. Wat is het belang van deze 30 meter hoge toren voor het dorp en de gemeenschap. Voor het kerkelijk leven kan de toren eigenlijk als eigendom wel worden gemist.

Zoals gebruikelijk bij kerkbouw in de Middeleeuwen werd begonnen aan de oostzijde met het koor. Na het koor bouwde men verder aan het kerkschip. Waarschijnlijk is het schip aan de westzijde niet direct op de volle lengte voltooid , maar op een afstand van de latere toren tijdelijk provisorisch afgesloten. Pas in de 14e eeuw begon men aan de toren te bouwen, die tijdelijk vrijstaand van de kerk werd gebouwd. Dit had een praktische bouwkundige betekenis: de kerkbouw, twee eeuwen geleden begonnen, had al een zekere zetting ondergaan en was tot rust gekomen. Wanneer de hoge en zware toren op een relatief kleine grondslag hier direct tegenaan zou zijn gebouwd, waren er zeker tussen kerk en toren scheuren ontstaan. Wanneer de kerk tegen de toren is aangesloten, is niet bekend. De kerk is naderhand verhoogd. Op een bakstenen rondboogfries  zijn enkele lagen toegevoegd. Deze verhoging dateert uit het eerste kwart van de 16e eeuw. Na een onlangs verrichte studie van het hout,  is komen vast te staan dat het hout in de kap dateert uit 1520.

De grondslag van de toren is ongeveer vierkant, de noordoost as 7 m, de oostwest as 8 m. De toren is op het oosten georiënteerd. Hoe men die richting vaststelde, is niet bekend. Waarschijnlijk aan de stand van de sterrenbeelden. De toren volgt niet precies die oriëntatie, maar staat iets gedraaid voor de kerk,  is onversierd en heeft bij de klokken 10 dubbele galmgaten (2 x drie en 2 x twee) met roodzandstenen middenstijltjes. Het metselwerk in de topgevels, oost en west , is wel versierd met klimmende nissen. De toren is ca. 30 meter hoog.

Aan de buitenkant is in de benedenverdieping in de zuidgevel een smalle lichtopening, aan de noordzijde zitten twee van deze lichtopeningen hoger. De westzijde heeft een ingang met deur en bovenin een vensteropening. In het boogveld zijn in zandsteen de wapens Burmania-Aylva uitgehakt en in kleur geschilderd met daaronder een lang gedicht, duidend op het rampjaar 1672, een wens en vermelding van een schenking van “eeskebomen” voor het Grouster kerkhof, een geschenk van grietman Burmania bij zijn afscheid in 1673. De vraag is of hier eerder ook een ingang was. Merkwaardig is dat onder de opening in de zuidzijde nog een opening zit, die afgesloten kon worden met een luikje, gesloten met een sluitbalkje. De onderkant van deze opening ligt 60 cm onder de torenvloer en is bevloerd met plavuizen. Om van nut te kunnen zijn moet de opening van buiten tenminste vlak boven de grond hebben gelegen. Zou nu voor 1673 in de westgevel i.p.v. een deur ook een dergelijke opening hebben gezeten, dan zou hier van een verdedigbare toren kunnen worden gesproken. De openingen in de toren zouden schietgaten kunnen zijn geweest. De toren kon ook dienst doen als uitkijkpost en voor seinen, alarmering dienden de klokken, een algemeen gebruik. Ook kon een vlag worden uitgestoken om hulp en ontzetting te vragen.

In de toren zijn totaal vier verdiepingsvloeren aangebracht. De eerste ligt op 5,5 m boven de vloer en was vroeger met een zeer lange ladder bereikbaar, maar sinds 1989 met comfortabele trappen. Tussen deze en de volgende vloer is een hoogteverschil van ruim 2 m. Tussen deze vloeren bevindt zich een zeer zware houtconstructie. De balklaag onder de 2de vloer bestaat uit een zware constructie die rust op houten muurstijlen rondom, zodat er een zeer stabiele “tafelconstructie”  ontstaat. Het gevolg is wel dat op de zolder geen “stahoogte” is. Deze hele constructie was nodig omdat hierboven de klokkenstoel staat, eigenlijk van dezelfde constructie  als de vrijstaande klokkenstoelen op vele Friese kerkhoven. In die klokkenstoel hingen twee zware klokken die bij het luiden grote slingerkrachten veroorzaakten. Het hele samenstel van klokkenstoel en “tafelconstructie” maakt dat  geen schuddende krachten op het gemetselde torenlichaam werden uitgeoefend.

Via het korte trapje naar de volgende zolder komt men in een hoge ruimte van 13 m hoog, die geheel wordt ingenomen door de drie bokken van de klokkenstoel, een zeer oude en mooie constructie. Op deze vloer staat, opgesteld in een gesloten en zoveel mogelijk stofvrij kabinet, het uurwerk. Via twee ladders en een tussenbordes komt men op de volgende, de klokkenzolder, waar de twee klokken staan. De top van de klokkenstoel is in de 19e eeuw  boven de vloer afgezaagd  en op de stompen werd een vlakke vloer getimmerd, waar nu de twee stalen klokkenstoelen staan voor de kleine en de grote klok. De klokken slingeren niet maar “tuimelen” en de horizontale krachten op de stoelen zijn maar klein. Verder is het een hoge ruimte van 5,5 m hoog met de 10 galmgaten.

Op deze zolder staat ook het carillon, sinds 1989 hier geplaatst door de Nutsspaarbank/Friesland Bank van Grou.

(Lees meer onder KLOKKEN SINT PITER).

Via een lange ladder komt men op de 4de zolder, de vlaggenzolder, ca. 21 m boven de begane grondvloer. De zware en lange vlaggenstok werd vroeger met een takel naar buiten getrokken; sinds 1965 staat er een kleine lier. Via nog een ladder komt men op een klein bordesje, waar zich, hoog in de toren, het luik bevindt waardoor de stok naar buiten wordt getrokken en de vlag omhoog wordt gehesen. In deze ruimte is ook een droogstok aangebracht om natte vlaggen te drogen.

Opvallend: De oude toren had twee galmgaten aan de zijgevel, de gerestaureerde kreeg er drie.

Omstreeks begin 19e eeuw heeft de toren een restauratie ondergaan, waarbij het ernstig verweerde metselwerk van grote baksteen van de west- en  zuidgevel werd hersteld. De noord- en oostgevel waren nog redelijk, zoals in ons klimaat gebruikelijk en het metselwerk van grote baksteen bleef hier intact. West- en zuidgevel werden toen ommetseld met een muur van kleine rode baksteen, in formaat van de zuidgevel van de kerk. De leien van het torendak werden vervangen door toen in de mode zijnde zinken “leien” . De ommetseling ging op den duur door vocht en vorst los zitten, zodat er ankers werden aangebracht naar de binnenmuur om de schil vast te houden. Er moesten steeds meer ankers worden aangebracht, maar die gingen roesten en de ramp werd steeds groter. In 1960 werd besloten tot een algehele restauratie van de toren o.l.v. architect Baart. In 1965 was de restauratie klaar, die was uitgevoerd volgens de gebruikelijke restauratiemethode, wat inhield dat men trachtte de toren het aanzien te geven zoals die er oorspronkelijk had uitgezien, althans zoals men vermoedde.

Van binnen werd ook houtwerk aan balklagen en vloeren vernieuwd en werden zolders op een ander niveau gebracht; anderen vervielen geheel.

Later is nog het voegwerk en het ankerwerk nagekeken en zo nodig hersteld.

Bron: “Voorlopige lijst van Nederlandse monumenten” deel IX, Friesland, samengesteld door de Grouster architect  S.S. Koldijk (tussen 1916 en 1922)

Bron: serie boeken over de monumenten in noordoost Friesland – Herma v.d. Berg