Raadhuis

RAADHUIS GROU

Op 14 maart 1941 nam de raad van de gemeente Idaarderadeel het definitieve besluit tot de bouw van een nieuw raadhuis. Dit gebouw moest het oude vervangen, dat niet meer aan de eisen van een “modern”  gemeentehuis voldeed.

Dit besluit resulteerde in de bouw van een imposant en burchtachtig pand aan de Stationsweg, die de westelijke ontsluitingsweg is naar het station en Rijksweg 32. Het gebouw ligt , bij binnenkomst in Grou, aan de rechterkant, terugliggend ten opzichte van de rooilijn en een beetje afgezonderd, zodat zijn massa nogal verrassend opdoemt.

Gezien de moeilijke tijden waarin het imposante gebouw tot stand kwam (1942), is het aannemelijk dat ook de bewoners van Grou in de oorlogsjaren met verwondering naar hun nieuwe raadhuis hebben gekeken. De realisering van het gebouw is niet eenvoudig geweest. Het bouwverbod was het eerste probleem, maar de gemeente kreeg echter vrij snel  een ontheffing  hiervan van de bezetters.

De keuze van een geschikt ontwerp en dus van een bepaalde architect was eveneens niet eenvoudig. Er werden twee ontwerpen ingediend. Een door de Friese architect Piet de Vries en een door architect Alexander Kropholler uit Wassenaar. Uiteindelijk werd voor het ontwerp van Kropholler gekozen.  

Het College van Gedeputeerde Staten van Friesland had geen bezwaar tegen de bouw van een nieuw raadhuis voor het bedrag van f 85.000,-.

De gemeente bevond slechts één terrein, dat in aanmerking kwam voor de bouw, nl. het aan de Gereformeerde Kerk te Grouw – Irnsum in eigendom toebehorende bouwterrein. De Raad besloot tot aankoop van in totaal 1705 m2 voor f 4.000,-. Voor dit terrein werd gekozen omdat er verder geen groot bouwterrein aanwezig of beschikbaar was op een meer centrale plaats in het dorp. In ieder geval was de Stationsweg representatief en centraal genoeg. Deze weg was en is de ontsluitingsweg naar het zuidelijke en noordelijke deel van de provincie.

Later, toen de bouwplannen al vergevorderd waren, werd nog eens 800 m2 grond van de Gereformeerde Kerk gekocht en van S. Postma te Grou 256 m2 grond ten noordoosten van het te bouwen raadhuis voor de bouw van dienstwoningen, bestemd voor de conciërge en de gemeenteveldwachter.

In maart 1941 werd begonnen met de bouwwerkzaamheden, uitbesteed aan aannemer R. de Jong te Grou. In mei  1942 was het bouwcomplex gereed.

HET EXTERIEUR

Het raadhuis, een hoog en groot gebouw met een rechthoekige plattegrond, ligt hoger dan en op enige afstand van de Stationsweg. Het is tamelijk geïsoleerd gelegen. Het pand kan bereikt worden via een stukje weg dat als oprijlaan vanaf de straat naar de hoofdingang leidt. De symmetrische indeling van de voorgevel legt de nadruk op het midden, het bordes met hoofdingang, waar een “kasteelachtige” te vergrendelen houten deur het gebouw voor de buitenwereld  afsluit. De geometrie, een van de eerste beginselen van de bouwkunst, bepaalt de loop en de rangschikking van de lijnen en vlakken die de bouwmassa vorm geven. Samen drukken symmetrie en geometrie orde en  regelmaat uit. De hoogte, de omvang en de afstand van een gebouw vanaf de weg zijn volgens Kropholler bepalend voor de indruk die het op de mens maakt. Een gebouw met een maatschappelijke en representatieve functie kan geen andere verschijningsvorm krijgen dan één waarin deze drie begrippen – omvang, hoogte en afstand – in harmonie met elkaar zijn gebracht.

De hoge muren van handvormsteen domineren het ervoor liggende pleintje. Het effect van hoog, groot en overheersend wordt versterkt door het hoge bordes, dat voorzien is van een muurtje met daarboven een natuurstenen afdeklijst, waaronder zich een aardewerk-versiering bevindt. Op de bovenste knikpunten zitten twee natuurstenen leeuwen die met de opgeheven poten de wapens van Nederland en van Friesland dragen. Eveneens symmetrisch ten opzichte van elkaar geplaatst, bevinden zich twee “baarsfiguren” uit het wapen van Grou.

Het beeldhouwwerk op het bordes en in het raadhuis is door beeldhouwer Tjipke Visser (Workum 1876 – Bergen, N-H 1955) uitgevoerd.

Wanneer men naar een gebouw kijkt kan volgens Kropholler intuïtief alleen innerlijke harmonie worden ervaren als in de bouwvormen, bijvoorbeeld in de verhoogde ingangspartij en de hoge muren, een evenwicht is bereikt tussen de ideale orde van alle vormen en lijnen – symmetrie en geometrie – en de wijze waarop deze bouwvormen zich tot elkaar verhouden in omvang, hoogte en afstand – de uiterlijke harmonie. Als dit evenwicht bereikt is, kan men aan de bouwvormen van het gebouw aflezen dat het gebouw een representatieve functie heeft. Die harmonie en die orde maken een zodanige indruk dat ze respect afdwingen. Bij het aanschouwen van het gebouw ervaart men innerlijke harmonie, volgens Kropholler “de stem der eeuwen”.

Het gebouw wordt bekroond door een reusachtig, licht geknikt zadeldak tussen topgevels met rode Hollandse dakpannen. Een even reusachtige dakgoot markeert aan de lange zijde de scheiding tussen gevelwand en dak en wordt ondersteund door tien gigantische stenen klossen. In de theorie van Kropholler heeft het dak bij uitstek een bijzondere betekenis. Het is het dak dat een gebouw beschuttend maakt en het is onder het dak dat de verschillende delen worden verenigd. Het traditionele zadeldak in het bijzonder drukt de beschuttende functie uit. Direct boven de dakgoot staat een bakstenen dakkapel, omlijst door een natuurstenen dakafsluiting.

De rechthoekige staande stalen vensters onderbreken de zware bakstenen wand. De grootte van de vensters wordt door de functie van de ruimten erachter bepaald.

De topgevels worden bekroond door twee grote schoorstenen waarvan een met een windvaan in de vorm van een zeilboot. In de linkerzijgevel bevindt zich de entree naar de onderverdieping. Via een entree in de rechtergevel kwam men bij het politiebureau. Voor de verfraaiing van de omgeving rondom het raadhuis, werd een beplantingsplan gemaakt, dat in een grote variëteit aan bomen en struiken voorzag. Het pleintje voor het raadhuis was voorzien van een vijver, die echter rond 1960 door een parkeerterrein is vervangen.

HET INTERIEUR

Dezelfde symmetrie die het exterieur beheerst, bepaalt ook de indeling van het interieur.  De binnenmuren zijn opgetrokken uit  “Friese middel bonte moppen”. Via het voorportaal komt men in de hal, die samen met de centraal geplaatste hoofdtrap het centrum van het gebouw vormt. De baksteen die voor lambrisering is gebruikt, is een verglaasde handvormsteen. Deze groen geglazuurde  steen, die tot ongeveer 1,60 m hoogte gebruikt is, is niet alleen als versiering bedoeld, maar is ook praktisch om te voorkomen dat de muur vuil werd.

Een grote dubbele houten deur met glas-in-lood scheidt het voorportaal  van de hal. Het glas-in-lood beeldt in transparant groen en geel florale motieven uit. Achter deze deuren bevindt zich de hal, de kern van het gebouw. De zuilen met kapitelen, de bakstenen bogen en muurvlakken ondersteunen en onderbreken elkaar zodanig dat de ruimte toch heel ruim lijkt.  Het vloeroppervlak bestaat uit rood marmer. In de hal en het voorportaal hangen drie identieke lampen van gelig getint glas in smeedijzeren skelet. Onder het anker, in het uitgespaarde nisvormige muurvlak staat een zware houten bank, die gedecoreerd is met ingesneden florale motieven en een spreuk:

Koarte wirden en dy fêst slute bêst (Korte en bondige woorden geven de meeste duidelijkheid). Alle vertrekken kunnen vanuit de hoge hal worden bereikt. Rechts van de hal is via een 3 tredentrapje van natuursteen een smalle loopgang met houten balustrade bereikbaar, waaraan vroeger het archief en de tekenkamer lagen. In de raadzaal staat nog oorspronkelijk meubilair. De verschillende onderdelen van ieder meubelstuk zijn d.m.v. houtverbindingen, zoals pennen en zwaluwstaarten en groeven en messingen aan elkaar bevestigd.

Vanaf de open, twee verdiepingen hoge hal gaat men via de majestueuze marmeren trap naar de bovenverdieping. De trap leidt eerst naar een tussenverdieping, gevormd door het trapbordes dat zich tegen de achtergevel van het gebouw bevindt; vanaf hier gaan twee kleinere trappen links en rechts van de grote trap omhoog, tot de U-vormige overloop. Op deze tussenverdieping wordt de hele wand in beslag genomen door een glas-in-lood raam van flinke afmetingen, gemaakt door A.C. Boedijn. De voorstellingen zijn figuren van de dierenriem in “vlammend rood” uitgevoerd, tegen een grijze en witte achtergrond. De Friese klederdracht van Maagd, Tweelingen, Boogschutter en Waterman verwijzen naar de Friese traditie .De overloop heeft een betegelde vloer, die bestaat uit bruine zeshoekige tegels met kleinere vierkante gele en zwarte tegeltjes als schakelverbinding tussen de grote. De overloop wordt aan de binnenzijde begrensd door een bakstenen muur met balustrade waarop aan weerskanten van de lange zijden twee natuurstenen honden liggen, symbolen van waakzaamheid en trouw, door Tjipke Visser uitgevoerd. In het midden van de muurvlakte tussen de honden is de spreuk aangebracht:

Nea waerd dy fêste taeije bân forbritsen dy’t Friezen oan hjar lân forboun (Nooit werd die vaste band verbroken die de Friezen aan hun land verbond).

Aan de lange zijden van de U-vormige overloop bevonden zich de meest representatieve vertrekken van het raadhuis: de raadzaal met aangrenzend de zaal voor het publiek – of tribune – , de burgemeesterskamer, de trouwzaal en een keuken en garderobe.

De twee houten banken, die zich onder de glas-in-lood vensters bevinden, hebben hier altijd gestaan. In het blauwe glas-in-lood van de grote vensters aan de voorkant van het gebouw zijn symbolen voor de vier jaargetijden afgebeeld:  een zwaluw, een roos, een druiventros en een takje hulstbessen, voor lente, zomer, herfst en winter. De versieringen hebben een functionele en symbolische betekenis. Bij een gebouw met een openbare en representatieve functie zijn die tekens geschikt die zeer oud zijn en te maken hebben met het verloop van de tijd, zoals bijvoorbeeld de jaargetijden.

Aan de rechterwand hangt het wapen van Idaarderadeel, blauw met gouden wassenaars (wassende maan). De raadzaal die ook qua inrichting vrijwel intact is gebleven, doet nu nog dienst als trouwzaal. Een lunette boven de deur van de voormalige trouwzaal herinnert nog aan de oorspronkelijke functie: in dit kleine vlak dat de vorm heeft van een halve maan is een levensboom met duiven afgebeeld. Tussen de deur en de deur van de voormalige burgemeesterskamer is een spreuk te lezen: Net mear sizze as de wirken bilizze (Niet meer zeggen dan de daden aantonen); schuin tegenover deze is nog een spreuk aangebracht : Ienriedigens makket it lytse great (Eendracht maakt het kleine groot). Tegenover deze spreuk is levensgroot de Nederlandse leeuw afgebeeld   ……klauwend en pijldragend.

De raadzaal is het enige vertrek in het raadhuis dat er nog min of meer uitziet zoals Kropholler het in 1942 heeft ingericht. Deze zaal wordt nu als trouwzaal gebruikt. Kropholler ontwierp niet alleen het bouwwerk, maar ook de totale inrichting, van tapijt tot lamp, van meubels tot kleine gebruiksvoorwerpen. Dit was een gewone zaak voor een architect om meer harmonie te bereiken tussen de verschillende bestanddelen. Boven de zware houten ingangsdeur van de raadzaal is de spreuk aangebracht:  Salus publica suprema lex esto (Het algemene welzijn zij de hoogste wet).

Rechts, schuin tegenover de deur staat een grote houten tafel met daarachter drie houten stoelen, gedecoreerd met geometrisch snijwerk. Aan de bovenkant van de rugleuningen zijn op twee stoelen twee baarzen ingesneden, die bij het wapen van Grou horen. Op de centraal opgestelde stoel is het jaartal 1942 in het hout aangebracht. Op de tafel staan een houten lessenaar, drie stukken schrijfgerei van zwart marmer en een koperen asbak met houten handvat. Een rood kussentje, waarop twee gouden ringen zijn geborduurd, zorgt voor een vrolijk accent.

De stoelen voor het bruidspaar staan nu voor deze tafel. De rugleuningen zijn gedecoreerd met florale motieven, vogeltjes en twee zwanen die het symbool zijn voor levenslange trouw.

De figuurtjes die de rugleuningen van de stoelen in de zaal decoreren, zoals vissen en manen, sterren en zwanen, symboliseren de verschillende plaatsen van de voormalige gemeente Idaarderadeel. Deze grote ruimte wordt van de aangrenzende tribune gescheiden door een driebogige bakstenen arcade, waarvan de bogen op twee door natuurstenen teerling-kapitelen bekroonde zuilen steunen, die weer naar de oude middeleeuwse traditie verwijzen.

Onder de middelste boog van de arcade, hangt een koperen lamp die de vorm heeft van een kelk; in het midden van de grote zaal hangt een reusachtige koperen kroonluchter. Om de centrale as heen, op vier plaatjes, zijn zeilschepen afgebeeld. Al het koperwerk is vervaardigd door de heer Buikstra, koperslager te Grou.

De wanden zijn voorzien van een houten lambrisering en in het achterste deel hangen de dertien wapens van de grietmannen van Idaarderadeel. De twee grote tapijten zijn pas in 1955 gemaakt; het kleinere tapijt met zacht, oudrose en lichtblauw met zandkleurige en blauwe motieven, het grotere met oudrose met bordeaux in het midden. Een deur links achterin de zaal voert naar de keuken, waarvandaan via een smal wenteltrapje de grote zolder bereikt kan worden, die als opslagruimte wordt gebruikt.

De onderverdieping is bereikbaar vanaf een zij-ingang in de korte westzijgevel. Hier bevonden zich rond de entree gegroepeerd het politiekantoor, een gang, twee cellen, en de kamer van de inspecteur. Ze worden niet meer als zodanig gebruikt, maar maken tegenwoordig deel uit van de ruimte die voor het museum beschikbaar is gesteld. Verder waren hier een garage, de rijwielstalling, de centrale verwarming met kolenhok, het archief en van 1955 – 1985 een oudheidkamer.

De architect heeft niets aan het toeval overgelaten; hij heeft een raadhuis willen bouwen dat het verleden van het- in dit geval Friese- volk zou weerspiegelen, zijn traditie en zijn volksaard. De aangebrachte versieringen symboliseren of verwoorden de waarden en de geschiedenis van het volk.

Bron: Stichting Monument van de Maand 1989

Architect Kropholler en het Raadhuis van Grou

In de theorieën van Kropholler heeft het dak bij uitstek een bijzondere betekenis, omdat een gebouw de functie heeft van beschutting en een  samenstelling is van meer delen. De bakstenen muren zijn duidelijk ruimtebegrenzend en sluiten de binnenruimten van de buitenwereld af. Alleen de vensters, recht of gebogen, zesruits- of vierruits, laten de opgesloten inwendige ruimten ademen als echte gaten in de muurvlakken. Het gebruik van baksteen als bouwmateriaal is een hoofdprincipe in de bouwleer van Kropholler en maakt deel uit van de inheemse Nederlandse bouwtraditie. Kropholler bewonderde Berlage. De keuze van een bepaalde vorm wordt  niet door de functie  bepaald, maar vooral door de wijze waarop die vorm in het verleden  was opgelost. Door die vormen opnieuw te gebruiken wordt het gebouw in verband gebracht met het verleden: het gebouw krijgt een tijdloze kwaliteit.

Raadhuis ca 1950

De middeleeuwse  bouwvormen mogen volgens Kropholler niet losgelaten worden omdat ze aan een menselijke behoefte  tegemoet komen. Deze bouwvormen uiten een innerlijke warmte en  een hogere menselijkheid, een geestelijke dimensie en blijvende universele waarden.

Kropholler heeft een binding met de Friese cultuur en traditie en dus met dit raadhuis, en heeft het ontworpen zoals het is. Kropholler is van Deense afkomst en naar zijn zeggen had hij daardoor enige verwantschap met de Friezen en een levendige waardering voor de Friese geest, van onopgesmukte eenvoud, van recht door zee gaan, zo aardig uitgedrukt in de spreuken. Steen, hout en ijzer zorgen ervoor dat de stijl niet modern en niet antiek is.

Glas in loodramen in het voormalige Raadhuis

Alles wat Kropholler voor het raadhuis in Grou heeft ontworpen is volgens de grondbeginselen van zijn bouwleer tot stand gekomen. Het ontwerp voor het raadhuis  te Grou is een van de laatste projecten die de architect, toen zestig jaar oud, alleen heeft voltooid.